strictly cars with character

Ace onder de aces

19 november 2014
Afgelopen tijd is er in de media veel te doen geweest over voormalige F1-kampioenen Senna en Schumacher. De aanleiding was in beide gevallen weinig vrolijk: bij de ene jubileerde de datum van zijn fatale crash, de ander lag in een ongekend taai coma (pfff, hij schijnt inmiddels sporen van ontwaking te vertonen). In het kielzog van de nieuwsspreiding werd de coterie over wie van de twee nu eigenlijk de betere was geweest van nieuwe praatstof voorzien. Bij sport, zeker wanneer het individuele disciplines betreft, en al helemaal bij autosport, blijft de vraag: 'wie is de beste, de snelste', de meest brandende. Nu, als het stemmentotaal bepalend is, komt bij het duo S&S Ayrton Senna waarschijnlijk als winnaar naar voren. Dacht ik zo. Maar rond de Braziliaan is in de loop van vele jaren een web aan romantische (verhaal)draden gesponnen, daar waar Schumacher maar kort geleden stopte met racen en – hoe banaal klinkt dit niet – nog net geen jaar geleden met zijn hoofd tegen een rots botste tijdens een skitocht. Ik ben enigszins op jaren. Zo ben ik getuige geweest van live-optredens van coureurs als Fangio en Moss. Mijn ouweheer nam mij en mijn broers mee naar de Grote Prijs van Nederland. We zaten met onze kont in het fijne zand van de Tarzanbocht, verderop kon je nog net zien hoe de coureurs de testende Gerlachcurve aansneden. Wat ik maar wil zeggen, is dat de wereld meer rijders die onheus rap waren heeft gezien dan Senna en Schumi. Hierbij denk ik dus vooral aan Fangio, want de mythe dat Stirling Moss feitelijk sneller geweest zou zijn dan de Argentijn is louter een proeve van ultiem Brits chauvinisme. Kijk: Fangio had onder de minste stuurbewegingen hoogstens de helft van het asfalt nodig, terwijl Moss, in dezelfde kar (met zijn tong op de schoenen) de Argentijn niet eens in diens slipstream kon volgen. Goed dan, er waren dus meer aces, coureurs die zich binnen de vakgroep van 's werelds 25 beste stuurmannen wisten te onderscheiden. En reken mij nu niet aan dat ik naast Senna, Schumacher en Fangio hier niet op de proppen kom met Brabham, Fittipaldi, Hill (Graham? Damon?) Stewart, Piquet, Rosberg (we zagen Keke, en daarna zoon Nico), Lauda, Peterson, Rindt, Mansell, Häkkinen, Räikkönen, Alonso, Vettel, Hamilton en zo.... en nee, ook mannetje Prost valt buiten deze boot. Tuurlijk, stuk voor stuk waren/zijn dit sublieme chauffeurs, maar ze horen niet in het rijtje van buitenissig getalenteerden, de galerij dus, van Fangio, Senna, Schumacher en... In dit rijtje ontbreekt nog één naam, die van een vergeten laddie, een kerel die iedereen die eerder had geracet – en ja, per saldo ook iedereen die na hem het F1-podium bestormde – in de schaduw zou stellen. Laat ik je wat over hem vertellen. Anders dan bij Schumacher en – zij het in iets mindere mate – Senna, bij wie je altijd goed kon zíén dat ze aan het werk waren, zag je niets aan deze man. Hij bezat een merkwaardige elegantie tijdens het rijden, een indruk die nog versterkt werd door de volslagen eenheid die hij vormde met zijn auto. Je moest echt heel goed kijken om te zien waar de auto eindigde en de mens begon, en omgekeerd. Steeds leek het alsof hij bezig was de baan te verkennen, zeg: met een recreatief rondje, zó doodkalm. Maar, hoe kón dat nu? Rondetijden bewezen even later: pole. Deze innemende, verlegen, vaak aan zichzelf twijfelende man werd twee keer wereldkampioen F1 (1963 en 1965) alvorens hij zich in '68 doodreed tijdens een F2-race in Duitsland (oorzaak: gebroken wielophanging van de chronisch te licht gebouwde Lotussen). In '65 was hij de eerste Europeaan die deelnam aan de beroemde Indy 500 in Amerika. Hij zei later in een interview: “Direct na de eerste bocht verbaasde ik mij erover dat mijn voorligger (ik meen de fameuze 'Mr. Indy 500' A.J. Foyt) zo vroeg remde. Een bocht later heb ik hem daarom uitgeremd en ben ik weggereden van de rest.” Jim Clark, dat was zijn naam, won die '500' met straatlengten voorsprong. Deze Schot was in elke soort auto (F1, F2, toerwagens) van meet af aan onbegrijpelijk snel... terwijl je dat dus nooit aan hem kon zien. Het klinkt absurd, maar Jackie Stewart, een andere Schot en ook geen langzame jongen, heeft alle geluk van de wereld gehad met de dood van Clark. Want pas toen kreeg Stewart zicht op wereldtitels. Jim Clark was een fenomeen, dé ace onder de aces, over wie zij die hem gezien of gekend hebben zich nog altijd het hoofd breken. Foto: © Brigitte Vincken

Volg @CARROS.CARSMAGAZINE voor de vetste auto content, nieuwtjes en meer