strictly cars with character

Ferrari Dino: B-merk met A-status

19 september 2016
De naam Dino heeft binnen de historie van Ferrari een legendarische status. Die legende begon met een V6 racemotor, maar groeide verder dankzij onder meer een van de beste sportauto’s uit Maranello en een van de leukste Fiat-modellen van de afgelopen vijftig jaar. Dino staat dan ook voor niets minder dan absolute perfectie. Vóór de Tweede Wereldoorlog werkte Enzo Ferrari als teambaas van het Grand Prixteam van Alfa Romeo samen met motorontwerper Vittorio Jano. Jano vertrok eind jaren veertig naar Lancia, dat op dat moment stevig investeerde in de autosport. Hij ontwierp voor Lancia de V8-motor die werd gebruikt in de uiterst succesvolle Lancia D50, die jarenlang de Grand Prixracerij zou domineren. Maar Lancia wist zijn racesuccessen niet te verzilveren in de vorm van zijn autoverkopen; het merk raakte financieel in zwaar weer en moest in 1955 zijn autosportinvesteringen drastisch inkrimpen. Mede daarom droeg het de rechten voor de D50 over aan Enzo Ferrari. Daarmee was Jano terug bij zijn oude werkgever en beschikte Ferrari weer over één van de beste ontwerpers van dat moment. Beide mannen zetten zich aan de taak om een nieuwe racemotor te ontwerpen voor Ferrari’s deelname aan het Formule 2-kampioenschap.

Alfredino

Enzo Ferrari’s zoon Alfredo, in familiekring Alfredino, of simpelweg Dino genoemd, speelde een belangrijke rol in dat proces. Dino, geboren op 19 januari 1932 in Modena, was een veelbelovend ontwerper die zijn vader ervan wist te overtuigen dat een zescilinder de juiste keuze was om succesvol te kunnen blijven in de autosport. Dino speelde een belangrijke rol bij het vaststellen van de specificaties van de nieuwe krachtbron, maar zag het eindresultaat nooit in actie; hij stierf op 30 juni 1956 aan spierdystrofie. De nieuwe 1,5 liter V6, ontwikkeld door Jano, maakte in april 1957 zijn debuut in de Grand Prix van Napels in de naar Ferrari’s zoon vernoemde Ferrari Dino 156 F2-auto. Die werd derde, achter twee door Ferrari gerunde D50 F1-auto’s met V8. Enzo Ferrari gaf zijn ontwerpteam de opdracht om de spectaculaire V6 uit de 156 F2 als voorbeeld te nemen voor een nieuwe F1-krachtbron. In 1958 kwam de nieuwe V6 voor het eerst in actie in de Formule 1 en boekte in verschillende doorontwikkelingen talloze successen. Alle Ferrari racewagens met V6 kregen ter ere van de te vroeg overleden Ferrari-telg de naam Dino mee. Pas jaren later prijkte Dino’s naam voor het eerst op een straatauto. Dat was in 1967, met de onthulling van de 206 GT. Het was de eerste door Ferrari gebouwde auto voor de openbare weg met een middenmotor, het eerste model uit Maranello met een 2.0 V6, bestemd voor een marktsegment waarin het merk niet eerder actief was geweest – vandaar de keuze voor een aparte merknaam plus logo. Na de 206 GT volgde in 1969 de 246 GT, met wat uiterlijke en technische retouches en een sterkere, 2,4 liter V6. In 1972 verscheen een versie met targadak, de 246 GTS. De mythische status van de naam Dino is vooral te danken aan de 206 GT en zijn opvolger. Maar die schoonheden waren bij lange na niet de enige dragers van de beroemde naam. Zo was Lancia begin jaren zeventig op zoek naar een opvolger van de populaire Fulvia sport- en rallyauto’s en Bertone kwam ongevraagd met een conceptmodel op de proppen dat Stratos genoemd werd. De reacties daarop waren zo positief dat Lancia besloot de auto te gaan bouwen, maar Ferrari was niet geïnteresseerd om zijn zescilinders beschikbaar te stellen aan een concurrent voor zijn 246 GT. Pas na de beëindiging van de 246 GT-productie kreeg Lancia de beschikking over de gewenste motoren en werd de Stratos geïntroduceerd. Niet alleen de auto, maar ook de zescilinder Dino bleek (opnieuw) een groot succes, want de kleine wigvormige coupé scoorde talloze rallyoverwinningen vanaf het debuutjaar 1974 tot laat in de jaren zeventig. Een ander hoogtepunt uit de Dino-historie is de Fiat Dino. Om een nieuwe generatie zescilinder te kunnen homologeren voor de Formule 2 moesten binnen één jaar tijd vijfhonderd exemplaren gebouwd worden en Ferrari had de capaciteit noch de afzetmogelijkheden om dat te kunnen realiseren. Fiat was bereid en in staat om een nieuwe coupé te ontwikkelen waarmee de V6 in voldoende aantallen verkocht kon worden om aan de homologatie-eisen van de FIA te voldoen. De eerste serie Fiat Dino kwam in 1966 op de markt met de tweeliter variant en bleef tot 1969 in productie. In 1969 kwam de 2,4 liter motor in zowel de Fiat Dino 2400 als de Dino 246. De innige band tussen Fiat en Ferrari bleek overigens niet alleen uit deze samenwerking, maar ook uit het feit dat de Fiat Dino vanaf eind 1969 in Maranello gebouwd werd op dezelfde productielijn als de 246 GT.

Vinnig loeder

Dat de 246 Dino, ooit een B-merk omdat Ferrari zijn merkimago niet bezoedeld wilde zien als het concept zou mislukken, tegenwoordig een extreem gewilde auto is, heeft niet louter te maken met zeldzaamheidswaarde, speculatie en veilinggekte. Ondanks het ogenschijnlijk bescheiden vermogen van nog geen 200 pk, is de snelheidsbeleving in de compacte coupé intens en het weggedrag ronduit briljant als gevolg van een laag gewicht en een perfecte gewichtsverdeling. Het gorgelende en raspende geluid van de V6 is totaal anders dan dat van de V12-motoren en juist daarom een bijzonder genot. Door de racegenen van deze motor klimt het toerental verrassend snel en het is zaak de motor stevig op toeren te houden voor optimale acceleratie. Dat verlangt dus een rijstijl die inmiddels als ouderwets beschouwd wordt in een tijd van overdadig turbokoppel en hulpcomputers die de bestuurder kunstmatig tot een goede bestuurder weten te maken. Echt, oprecht genieten van analoge techniek en mechanische perfectie is daarmee een verschijnsel uit de oudheid geworden. Een fenomeen dat kenners en de minder jeugdigen onder ons als ultiem genot ervaren en wat we voor jongeren en minder ervaren bestuurders eigenlijk verplicht onderdeel van de rijopleiding zouden moeten maken. Bij het openen van de motorkap oogt de zescilinder in de 246 GT klein, bijna aandoenlijk zelfs. Maar weet dat deze motor doelbewust minuscuul is als gevolg van de autosportreglementen waaronder hij destijds werd ontwikkeld. De prestaties zijn echter rauw en ongefilterd. Het klinkt misschien ongenuanceerd, maar je moet eigenlijk knalhard doortrappen waarna het motortje opeens een vinnig loeder wordt, dat luidkeels gillend tot ronduit obscene snelheden in staat blijkt. Ik ga geen voorbeelden noemen, want Vrouwe Justitia is in dit land inmiddels ook verworden tot een vinnig loeder met betrekking tot zelfgemaakt audiovisueel materiaal dat misbruikt kan (en zal) worden voor een veroordeling om een voorbeeld te stellen. Laten we daarom afspreken, als liefhebbers onder elkaar, dat we de Dino niet eren om zijn woekerwinsten en zijn verzamelpotentieel, maar puur om de briljante techniek en het unieke alternatief dat hij biedt tegenover de V12-modellen die een veelvoud kosten van deze supersportauto in zakformaat. Autoliefhebbers in het algemeen en Ferrari-aanhangers in het bijzonder hopen ondertussen vurig op een nieuwe Dino zescilinder. Zeker de nieuwe V6 dubbelturbo uit de Alfa Romeo Giulia zou historisch gezien prima te verantwoorden zijn en lijkt een veelbelovend hart voor een Dino-opvolger. Maar helaas, voorlopig blijft het bij dagdromen over een fenomeen dat een fascinerend hoofdstuk vormt in de geschiedenis van Maranello. Door: Natan Tazelaar Beeld: Andrew Walkinshaw

Volg @CARROS.CARSMAGAZINE voor de vetste auto content, nieuwtjes en meer