In 1915 ontwikkelden drie constructeurs van de Kwaishinsha Motor Car Company een auto. Ze noemden de auto DAT, de beginletters van hun namen: Den, Aoyama en Takeuchi. Het ontwerp sloeg niet aan en na een fusie met Lila uit Osaka in 1926 legde het drietal zich verder toe op de produktie van trucks.
Personenauto's duiken pas weer op in het jaar 1931. Men noemde die creaties Datson, wat letterlijk 'zoon van Dat' betekent. In 1933 werd het achtervoegsel 'son' vervangen door 'sun', het nationale symbool van Japan: de rijzende zon. Niet lang daarna wijzigde men de naam in Nissan, maar buiten Japan zou het woord Datsun nog lang als merknaam worden gehanteerd.
Voor de oorlog kwam de Japanse auto-industrie niet goed van de grond. Ook direct na de oorlog verliep het moeizaam, omdat Nissan pas in 1955 de zeggenschap over de fabriek terugkreeg. Daarna liepen de Datsuns 110 en 120 in grote aantallen van de band. Tot het eind van de jaren zestig was Nissan Japans belangrijkste merk.
Hoewel de meeste Japanse merken naam maakten met kleine auto's, verwierf Nissan ook bekendheid met sportwagens. De Z-serie, beginnend bij de 240Z, later 260Z, 280Z(X) en 300ZX, was een geweldig succes. Tot de auto in 1989 compleet werd vernieuwd, bouwde Nissan er meer dan een miljoen exemplaren van. Aan het begin van de jaren tachtig werd de naam Datsun wereldwijd vervangen door Nissan.
www.nissan.nl